|
KORTE
PAUZE IN HET ORGELCONCERT
Een
junimorgen als het te vroeg is
Om
te ontwaken en te laat om weer te gaan slapen.
Ik
moet eruit, het groen in dat vol zit met
Herinneringen,
zij volgen mij met hun blik.
Ze
zijn onzichtbaar, ze smelten totaal
Samen
met hun achtergrond, perfecte kameleons.
Ze
zijn zo dichtbij dat ik ze hoor ademen
Hoewel
de vogelzang oorverdovend is.
Op
de grote invalsweg naar de stad
wanneer
de zon laag staat.
Het
verkeer neemt toe, kruipt.
Het
is een trage glinsterende draak.
Ik
ben een van zijn schubben.
Plotseling
staat de rode zon
recht
voor de voorruit en
stroomt
naar binnen.
Ik
ben doorzichtig
en
een schrift wordt zichtbaar
binnen
in mij
woorden
in onzichtbare inkt
opdoemend
wanneer
het papier boven het vuur wordt gehouden!
Ik
weet dat ik ver weg moet
dwars
de stad door en daarna
verder,
tot het tijd is om naar buiten
te
gaan en lang in het bos rond te zwerven.
In
het voetspoor van de das te lopen.
Het
wordt donker, slecht zicht.
Daar,
op het mos, liggen stenen.
Een
van de stenen is kostbaar.
Hij
kan alles veranderen
hij
kan het donker doen oplichten.
Hij
is een schakelaar voor het hele land.
Alles
hangt van hem af.
Kijk
naar hem, raak hem aan...
Moe
van iedereen die met woorden komt, met woorden maar niet met taal
ging
ik naar het sneeuwbedekte eiland.
Het
ongerepte heeft geen woorden.
De
ongeschreven bladzijden breiden zich naar alle kanten uit!
In
de sneeuw stuit ik op hoefsporen van een ree.
Taal
maar geen woorden.
Betoverd
worden -niets is eenvoudiger. Het is een van de oudste
trucs
van de aarde en de lente: de blauwe anemonen. Ergens zijn zij
onverwacht.
Ze schieten omhoog uit het bruine geritsel van verleden
jaar,
op over het hoofd geziene plekken waar de blik anders nooit ver-
wijlt.
Zij branden en zweven, ja zweven, en dat komt door hun kleur.
Die
intense violetblauwe kleur weegt nu niets meer. Hier heerst exta-
se,
maar gedempt. 'Carrière' -niet ter zake! 'Macht' en 'publiciteit' -
belachelijk!
Natuurlijk zetten zij een grote ontvangst in Niniveh op
touw,
zij maakten lawaai en groot gedruis. Hoog aan de zoldering -
boven
alle schedels hingen kristalluchters als gieren van glas. In plaats
van
zulk een overgedecoreerde en rumoerige cul de sac openen de
blauwe
anemonen een geheime gang naar het echte feest, dat doodstil
IS.
I
Agenda
volgeschreven, toekomst een vraag.
De
kabel neuriet een volksliedje zonder vaderland.
Sneeuwval
in de loodstille zee. Schaduwen
slaan
tegen de kade.
II
Midden
in het leven komt soms de dood
en
neemt mensen de maat. Dat bezoek
wordt
vergeten en het leven gaat door. Maar het kostuum
wordt
in stilte gestikt.
Madame
veracht haar gasten omdat zij willen logeren in haar
vunzige
hotel.
Ik
heb de hoekkamer op de tweede verdieping: armzalig bed,
peertje
aan het plafond.
Vreemd
genoeg zware gordijnen waarin een kwart miljoen
onzichtbare
mijten rondmarcheren.
Buiten
trekt een wandelstraat voorbij
met
trage toeristen, snelle schoolkinderen, mannen in werkkledij,
rammelende
fietsen aan de hand.
Zij
.die menen dat zij de wereld laten draaien en zij die menen
hulpeloos
rond te tollen in de greep van de aarde.
Een
straat waar wij allen lopen, waar komt die uit?
Het
enige raam van de kamer ziet uit op iets anders: Het Wilde Plein,
een
gistend stuk grond, een groot trillend oppervlak, soms vol mensen,
soms
leeg.
Wat
ik in mij heb komt daar concreet tot uiting, alle vrees, alle hoop.
At
het ondenkbare dat toch gebeuren zal.
Ik
heb lage oevers, stijgt de dood twee decimeter dan raak ik overstroomd.
Ik
ben Maximiliaan. Het jaar 1488. Ik word gevangen gehouden
hier
in Brugge
omdat
mijn vijanden besluiteloos zijn -
het
zijn boosaardige idealisten en wat zij op de binnenplaats
der
verschrikking hebben uitgericht kan ik niet beschrijven,
kan
geen bloed veranderen in inkt.
Ik
ben ook de man in overall die zijn rammelende fiets voortduwt
daarbeneden
op straat.
Ik
ben ook de geziene, de toerist die loopt en stilstaat, loopt en stilstaat
en
zijn blik over de maanverbrande bleke gezichten en golvende
draperieën
op de oude schilderijen laat dwalen.
Niemand
beslist waarheen ik zal gaan, ikzelf wel het allerminst,
toch
staat iedere stap vast.
Rond
te lopen in de fossiele oorlogen waar allen onkwetsbaar zijn
omdat
ze allen dood zijn!
De
stoffige bladermassa's, de muren met hun sleuven,
de
tuinpaden waar versteende tranen onder je hakken knarsen...
Plotseling
alsof ik struikel over een verborgen draad begint het
klokkenspel
in de anonieme toren te spelen.
Carillon!
De zak springt in zijn zomen open en de tonen
rollen
over Vlaanderen uit.
Carillon!
Het koerende ijzer der klokken, psalm en straatdeun,
alles
ineen, bevend in de lucht geschreven.
De
beverige dokter schreef een recept uit dat niemand kan lezen
maar
het handschrift herkent men...
Over
daken en pleinen, gras en gewas
beieren
de klokken voor levenden en doden.
Christus
en de Antichrist moeilijk te scheiden!
Uiteindelijk
vliegen de klokken ons huiswaarts.
Ik
ben terug op de hotelkamer, het bed, de lamp, de gordijnen.
Vreemde
geluiden hoor ik, de kelder die zich
de
trappen opsleept.
Ik
lig op bed met mijn armen gespreid.
Ik
ben een anker dat zich stevig ingegraven heeft en de
geweldige
schaduw drijvend daarboven op zijn plaats houdt,
het
grote onbekende waar ik deel van uitmaak en dat zeker
belangrijker
is dan ikzelf.
Buiten
trekt de wandelstraat voorbij, de straat waar mijn
voetstappen
wegsterven evenals het geschrevene, mijn
voorwoord
tot de stilte, mijn binnenstebuiten gekeerde
psalm.
De
stille razernij kloddert op de binnenmuur.
Vruchtbomen
in bloei, de koekoek roept.
Het
is de narcose van het voorjaar. Maar de stille razernij
schildert
zijn leuzen naar achteren in de garage.
Wij
zien alles en niets, maar recht als periscopen
bediend
door de schuwe onderaardse bemanning.
Dit
is de oorlog der minuten. De brandende zon
staat
boven het ziekenhuis, parkeerplaats van het lijden.
Wij
levende spijkers in de maatschappij geramd!
Op
een dag zullen wij van alles losraken.
Wij
zullen de lucht van de dood onder onze vleugels voelen
en
milder en wilder zijn dan hier.
Ontwaken
is een parachutesprong uit de droom.
Vrij
van de verstikkende maalstroom zinkt
de
reiziger de groene gordel van de ochtend tegemoet.
De
dingen laaien op. Hij bespeurt -vanuit de vibrerende positie
van de
leeuwerik -de onderaards zwaaiende kroonkandelabers
van de
immense boomwortelstelsels. Maar bovengronds
staat -
in tropische overvloed -het groen
met
geheven armen te luisteren naar
het
ritme van een onzichtbaar pompgemaal; Hij
zinkt
naar de zomer, wordt neergelaten
in zijn
verblindende krater, in schachten
van
vochtig groen gelaagde tijd,
trillend
onder de zonneturbine. Dan wordt deze
loodrechte
reis door het ogenblik beëindigd en spreiden
vleugels
zich in de zweefstand van de visarend boven een
waterstroom
uit.
De
vogelvrije klank
van een
hoorn uit de brons-periode
hangt
boven het bodemloze.
In de
eerste uren van de dag omvaamt het bewustzijn
de
wereld zoals de hand een zonwarme steen vastgrijpt.
De
reiziger staat onder de boom. Zal er zich,
na zijn
val door de maalstroom van de dood,
boven
zijn hoofd een groot licht ontvouwen?
Zie de
grauwe boom. De hemel is door
zijn
vezels de aarde ingestroomd -
wanneer
de aarde gedronken heeft rest
slechts
een verschrompelde wolk. Ontvreemde ruimte
in het
vlechtwerk van wortels gewrongen,
omgesponnen
tot gebladerte. -Deze korte momenten
van
vrijheid ontstijgen ons, wervelen
door
het bloed der schikgodinnen en verder.
Soms
sloeg mijn leven zijn ogen in het donker op.
Een
gevoel alsof volksmassa's blind en onrustig
door de
straten trokken op weg naar een wonder,
terwijl
ikzelf onzichtbaar blijf staan.
Als het
kind dat doodsbang in slaap valt
luisterend
naar de zware stappen van zijn hart -
Lang,
lang tot de ochtend zijn stralen in de sloten steekt
en de
deuren van het donker opengaan.
I
Op een
dag in maart daal ik af naar het meer en luister.
Het ijs
is even blauw als de hemel. Het breekt open onder de zon.
Zon die
ook in een microfoon onder de ijslaag fluistert -
Het
gorgelt en gist. En in de verte lijkt iemand een laken uit te schudden.
Dat
alles lijkt op de Geschiedenis: ons HEDEN .Wij zijn
neergelaten, wij luisteren.
II
Conferenties
als vliegende eilanden op het punt neer te storten...
Daarna:
een lange trillende brug"van compromissen.
Daar
zal al het verkeer overheen gaan, onder de sterren,
onder
de bleke gezichten van de ongeborenen,
de leegte ingeslingerd, anoniem als korrels rijst.
III
Goethe
reisde in 1926 in Afrika verkleed als Gide en zag alles.
Sommige
gezichten worden' duidelijker van alles wat ze na de
dood te
zien krijgen.
Toen
het dagelijks nieuws uit Algerije werd gelezen
verscheen
er een groot huis waarvan alle ramen verduisterd waren,
alle behalve een. Daarachter zag men Dreyfus' gezicht.
IV
Radicaal
en Reactionair leven samen als in een ongelukkig huwelijk,
gevormd
door elkaar, afhankelijk van elkaar.
Maar
wij, hun kinderen, moeten ons losrukken.
leder
probleem roept in zijn eigen taal.
Ga als een speurhond naar waar de waarheid trappelde!
V
Buiten
op het open terrein, niet ver van de bebouwing
ligt
sinds maanden een vergeten krant, vol van gebeurtenissen.
Zij
veroudert in dagen en nachten, in regen en zon,
is
bezig een plant te worden, een kool, bezig zich te verenigen
met de
aarde.
Zoals
een herinnering langzaam verandert in wat je bent.
Slaperig
geworden tijdens het rijden stuur ik de auto onder de
bomen
aan de kant van de weg. Ineengerold op de achterbank val
ik in
slaap. Voor hoelang? Uren. De nacht was gevallen.
Plotseling
wakker herken ik mijzelf niet. Klaar wakker, maar
het
helpt niet. Waar ben ik? Wie ben ik? Ik ben iets dat op een
achterbank
wakker schiet en in paniek rondworstelt als een kat in
een
zak. Wie?
Eindelijk
keert mijn leven terug. Mijn naam nadert als een engel.
Buiten
de muren klinkt een trompetstoot (als in de Leonore -
ouverture)
en de reddende schreden dalen pijlsnel de al te lange
trap
af. Ik ben het! Ik ben het!
Maar
onmogelijk te vergeten die strijd van vijftien seconden in de
hel der
vergetelheid, een paar meter bezijden de hoofdweg waar
het
verkeer met licht aan voorbijglijdt.
Op een
ochtend stond ik mij boven
te
scheren
voor
het open raam.
Zette
het scheerapparaat aan.
Het
begon te spinnen.
Het
zoemde luider en luider.
Het
groeide aan tot geraas.
Het
groeide aan tot een helikopter
en een
stem -van de piloot -drong
door
het geraas en schreeuwde:
'Houd
je ogen open!
Je ziet
dit voor de laatste keer.'
We
stegen op.
Vlogen
laag over de zomer.
Zoveel
waar ik van hield, heeft het enig gewicht?
Dozijnen
dialecten van groen.
En
vooral het rood in de wanden van houten huizen.
De
torren glansden in de mest, in de zon.
Kelders
met wortel en al uitgetrokken
zeilden
door de lucht.
Activiteit.
De
drukpersen kropen voort.
Op dit
moment waren de mensen
de
enigen die zich stilhielden.
Zij
namen een minuut stilte in acht.
En
vooral de doden op de dorpskerkhoven
waren
stil
zoals
men poseerde voor een foto in de beginjaren van de camera.
Vlieg
laag!
Ik wist
niet waar
mijn
hoofd te wenden -
mijn
gezichtsveld gedeeld
als dat
van een paard.
I
Ik
deins terug voor iets dat overdwars aan komt sloffen
door de
natte sneeuw.
Fragment
uit wat komen gaat.
Een
losgebroken muur. Iets zonder ogen. Hard -
Een
gezicht van tanden!
Een
vrijstaande muur. Of staat het huis daar
ofschoon
ik het niet zie?
De
toekomst: een leger lege huizen
dat
zich een weg zoekt door de natte sneeuw.
II
Twee
waarheden naderen elkaar. Eén komt van binnenuit,
één
van buitenaf
en waar
zij elkaar ontmoeten bestaat een kans jezelf te zien.
Hij die
merkt wat er te gebeuren staat roept vertwijfeld: 'Halt!
om het
even wat, als ik mijzelf maar niet hoef te kennen.'
En er
is een boot die aan wil leggen -dat precies hier probeert -
hij zal
het duizenden malen proberen.
Uit het
duister van het bos komt een lange bootshaak die door
het
open raam wordt geschoven,
dwars
tussen de feestgangers die zich warm hebben gedanst.
III
De
woning waar ik het grootste deel van mijn leven heb gewoond
moet
leeggeruimd. Alles is er nu uit. Het anker is losgeslagen -
alhoewel
er nog steeds
hele
stad. De waarheid heeft geen meubels van node. Ik ben het leven
één
keer rondgereisd en teruggekeerd naar het uitgangspunt: een
leeggeblazen
kamer. Dingen die ik heb meegemaakt vertonen zich
hier op
de muren als Egyptische schilderingen, scènes aan de binnen -
kant
van een grafkamer. Maar zij raken steeds verder uitgewist. Het
licht
is namelijk te sterk. De ramen zijn groter geworden. De lege
woning
is een grote kijker gericht op de hemel. Zij is stil als een
Quakerwijding.
Wat je hoort zijn de achtertuinduiven, hun gekoer.
I
De
met ijs bedekte rivier straalt van zon
hier
is het dak van de wereld
de
stilte.
Ik
zit op een aan land getrokken gekantelde boot
slik
de pil van de stilte
draai traag in het rond.
II
Een
wiel strekt zich eindeloos uit, wordt rondgedraaid.
Hier is
de as, bijkans
in
rust.
Verder
weg is beweging: voetstappen in de sneeuw
schrift
dat langs de gevels
schuift.
Het
dreunende verkeer op de autowegen
en het
stille verkeer
van
geesten.
Verder
weg: de tragediemaskers in tegenwind
in het
geraas van de haast - verder weg
de
drukte
waar de
laatste woorden van liefde verdampen -
waterdruppels
die over de metalen vleugels
rillen
profielen
die roepen -de afgezette koptelefoons
rammelen
tegen elkaar -
kamikaze!
III
De met
ijs bedekte rivier glinstert en zwijgt.
Diep
liggen hier de schaduwen
zonder
stem.
Mijn
voetstappen hierheen waren explosies in de grond
die de
stilte overschildert
overschildert.
I
In het
avondduister op een plek buiten New York,
een
uitzichtpunt van waaruit je met één enkele blik
de
huizen van acht miljoen mensen kunt omvatten.
De
reuzenstad daarginds is een langgerekte flikkerende sneeuwbui,
een
spiraalnevel van opzij.
In het
binnenste van de nevel worden koffiekopjes over
de
toonbank geschoven, bedelen etalages bij voorbijgangers,
een
krioelen van schoenen dat geen enkel spoor achterlaat.
De
klimmende brandtrappen, de liftdeuren die dichtglijden,
achter
deuren met veiligheidssloten een voortdurende stortvloed
van
stemmen..
Ineengezakte
lichamen dutten in de subwaywagons, de
voortstormende
catacomben.
Ik weet
ook buiten alle statistiek om dat op ditzelfde moment
ergens
daarginds in een kamer Schubert gespeeld wordt en dat
voor
iemand die tonen werkelijker dan al het andere zijn.
II
De
eindeloze gebieden van de menselijke hersens zijn tot
vuistgrootte
ineengefrommeld.
In
april keert de zwaluw terug naar zijn nest van vorig jaar
onder
de dakgoot van precies die schuur in precies die
boerengemeente.
Ze
vliegt vanaf Transvaal, passeert de equator, vliegt
zes
weken lang over twee continenten, richt zich exact
op dit
verdwijnende stipje in de landmassa.
En hij
die de signalen van een heelleven in een paar
doodgewone
akkoorden door vijf strijkstokken opvangt
die een
rivier door het oog van een naald laat stromen
is een
dikke Jongeman uit Wenen, door zijn vrienden
'de
Paddestoel' genoemd, die met zijn bril op sliep
en 's
morgens punctueel voor zijn lessenaar ging staan.
Waarop
de wonderbaarlijke duizendpoten van het notenschrift
zich in
beweging zetten.
III
De vijf
strijkstokken spelen. Ik loop door lauwe bossen
huiswaarts
met onder mij de verende grond
kruip
in elkaar als een ongeborene, slaap, rol gewichtloos de
toekomst
in, voel plotseling dat de planten gedachten hebben.
IV
Zoveel
waarop wij moeten vert
te
kunnen leven zonder door de aarde te zakken! I
Vert
boven
het dorp vastklampen.
Vert
erop
vert
de
plotselinge bijlslag van binnenuit uitblijft.
Vert
te
midden van de driehonderd keer vergrote stalen bijenzwerm.
Maar
niets van dat alles is eigenlijk ons vert
De vijf
strijkstokken zeggen dat wij op iets anders kunnen vert
Op wat?
Op iets anders, en zij volgen ons een eindweegs daarheen.
Zoals
wanneer het licht op de trap uitgaat en de hand -
vol
vert
V
Wij
verdringen ons voor de piano en spelen vierhandig
in
f-mo11, twee koetsiers op hetzelfde rijtuig, het ziet er
een
tikje belachelijk uit.
De
handen lijken klinkende gewichten te verplaatsen, alsof
wij de
tegengewichten beroerden
in een
poging de vreselijke balans van de grote weegschaalarm
te
verstoren: vreugde en lijden wegen precies evenveel.
Annie
zei 'deze muziek is zo heldhaftig', en dat is waar.
Maar
zij die verholen jaloers de mannen van de daad gadeslaan,
zij die
in diepste wezen zichzelf verachten
geen
moordenaar te zijn
zij
herkennen zichzelf hier niet.
En de
velen die mensen kopen en verkopen en denken dat
alles
te koop is, zij herkennen zichzelf hier niet.
Niet
hun soort muziek. De lange melodielijn die zichzelf is in
alle
transformaties, soms glinsterend en soepel, soms
stug en
hard, slakkespoor en staaldraad.
Het
halsstarrig neuriën dat ons volgt, nu
opwaarts
de
diepte in.
KORTE
PAUZE IN HET ORGELCONCERT
Het
orgel houdt op met spelen en het wordt doodstil in de kerk
maar
een paar seconden slechts.
Dan
dringt van buiten het zwakke gebrom van het verkeer naar
binnen,
het grotere orgel.
Ja, wij
zijn omsloten door het verkeersgemompel rond -
zwervend
langs de domkerkmuren.
Daarlangs
glijdt de buitenwereld als een doorzichtig vlies
met in
pianissimo strijdende schaduwen.
Alsof
hij opging in de straatgeluiden hoor ik een van mijn
polsen
in de stilte kloppen,
.ik
hoor mijn bloed rondgaan, de waterval die zich binnen in
mij
verbergt, waar ik mee rondloop,
en even
dichtbij als mijn bloed en even veraf als een
herinnering
aan toen ik vier was
hoor ik
de vrachtwagen die voorbijrijdt en de zeshonderd
jaar
oude muren doet trillen.
Hier,
zo anders dan een moederomhelzing maar zijn kan,
ben ik
toch een kind nu
dat de
volwassenen in de verte hoort praten, de stemmen
van
winnaars en verliezers vloeien ineen.
Op de
blauwe banken zit een uitgedund gezelschap. En de pilaren
verheffen
zich als wonderlijke bomen:
geen
wortels {slechts de gemeenschappelijke vloer) en geen
kroon
{slechts het gemeenschappelijke dak).
Ik
herbeleef een droom. Dat ik alleen op een kerkhof sta.
Overal
glanst heide
zover
het oog reikt. Op wie wacht ik? Een vriend. Waarom komt
hij
niet? Hij is er al.
Zacht
schuift de dood het licht van onderop in, vanuit de grond.
De hei
steeds paarser glanzend -
nee in
een kleur die niemand kent... tot het bleke ochtend -
licht
door de oogleden naar binnen suist
en ik
ontwaak met dat onwrikbare MISSCHIEN dat mij door de
wankelende
wereld draagt.
En
ieder abstract beeld van de wereld is even onmogelijk als het
ontwerp
voor een storm.
Thuis
stond alwetend de Encyclopedie, een meter in de boekenkast,
ik
leerde erin lezen.
Maar
voor ieder mens wordt een eigen encyclopedie geschreven,
zij
groeit in iedere ziel,
zij
wordt van de geboorte af geschreven en vervolgd,
de
honderdduizenden bladzijden dicht tegen elkaar aan gedrukt
en toch
met lucht ertussen! als de trillende bladeren in een bos.
Het
boek der tegenspraken.
Wat
daarin staat wordt ieder ogenblik gewijzigd, de beelden
retoucheren
zichzelf, woorden trillen.
Een
deining golft door de hele tekst, gevolgd door de volgende
en de
volgende...
Ik,
donkere romp, drijvend tussen twee sluisdeuren
rust in
het hotelbed terwijl de stad rondom ontwaakt.
Stil
geraas en grauw licht stromen naar binnen en
tillen
mij traag naar het volgende niveau: de ochtend.
afgeluisterde
horizon. Zij willen iets zeggen, de doden.
Ze
roken maar eten niet, ze ademen niet maar zijn nog bij stem.
Eens
zal ik mij als een van hen door de straten haasten.
De geblakerde kathedraal, zwaar als een maan, bepaalt eb en vloed.
De
hazelworm, pootloze hagedis, glijdt langs de verandatrap
kalm en
waardig als een anaconda: kleiner alleen.
De
hemel vol wolken maar de zon drukt zich erdoor. Zo'n soort dag.
Vanochtend
verdreef mijn beminde de boze geesten.
Zoals
je een deur opentrekt van een donker magazijn in het zuiden
en het
licht binnenbruist
en de
kakkerlakken pijlsnel in hoeken en gaten wegvluchten
en
verdwenen zijn -je zag ze en zag ze niet -
zo met
haar naaktheid verjoeg zij de demonen.
Alsof
zij er nooit waren geweest.
Maar
zij keren terug.
Met
duizend handen die de lijnen van de ouderwetse zenuw -
telefooncentrale
verkeerd verbinden.
Het is
de vijfde juli. De lupinen reikhalzen alsof zij de zee willen zien.
Wij
zijn in de kerk van het zwijgen, in de tekstloze vroomheid.
Alsof
de gezichten van de onverzoenlijke aartsvaders niet bestonden
noch de
spelfout in steen van Gods naam.
Ik zag
een tekstget
Maar nu
was hij zwak en werd ondersteund door een bodyguard
een
goedgeklede jongeman met een glimlach strak als een muilkorf.
Een
glimlach die een schreeuw smoorde.
De
schreeuw van een kind achtergelaten in een ziekenhuisbed
wanneer
de ouders gaan.
Het
goddelijke raakt even aan een mens, ontsteekt een vlam
maar
wijkt dan terug.
Waarom?
De vlam
trekt schaduwen tot zich, ze vliegen er knetterend in
en
verenigen zich met de vlam
die
rijst en roet. En de rook verspreidt zich, zwart en verstikkend.
Ten
slotte niets dan zwarte rook, ten slotte slechts de vrome beul-
De
vrome beul buigt zich over
het
plein en de volksmassa vormt een ruwe spiegel
waarin
hij zichzelf kan zien.
De
grootste fanaticus is de grootste twijfelaar. Hij weet het niet.
Hij
vormt een pact tussen de twee
waarin
de een voor de volle honderd procent zichtbaar zal zijn en
de
ander onzichtbaar.
Wat
verafschuw ik de uitdrukking 'voor de volle honderd procent'!
Zij die
nooit ergens anders dan in hun voorkant kunnen bestaan
zij die
nooit eens afwezig zijn
zij die
nooit de verkeerde deur openen en een glimp
van De
Ongeïdentificeerde opvangen -
ga aan
hen voorbij!
Het is
de vijfde juli. De hemel vol wolken maar de zon drukt zich erdoor.
De
hazelworm glijdt langs de verandatrap, kalm en waardig als
een
anaconda.
De
hazelworm alsof er geen departementen bestonden.
De
goudwesp alsof er geen idolatrie bestond.
De
lupinen alsof'de volle honderd procent' niet bestond.
Ik ken
de diepte waar men zowel gevangene als heerser is,
zoals
Persefone.
Vaak
lag ik daar beneden in het harde gras en zag
hoe de
aarde zich boven mij welfde.
Aardgewelf
Vaak,
het halve leven.
Maar
vandaag heeft mijn blik mij verlaten.
Mijn
blindheid is geweken.
De
donkere vleermuis heeft mijn gezicht verlaten
en
knipt lukraak in de lichte ruimte van de zomer.
De
lente ligt braak.
De
zijdezwarte sloot
kronkelt
zonder spiegelbeelden
naast
mij voort.
Het
enige dat glanst
zijn
gele bloemen.
Ik word
in mijn schaduw gedragen
als een
viool
in haar
zwarte kist.
Het
enige dat ik wil zeggen
blinkt
buiten bereik
als het
zilver
bij de
pandjesbaas.
vertaling
Bernlef
|